Nederlands Insituut van Psychologen
Proefschrift besproken
sectie Ouderenpsychologie
december 2020
 
 
Er is niets mis met mij
Gedragssymptomen en zelfinzicht bij verpleeghuisbewoners met het syndroom van Korsakov en andere alcohol-gerelateerde cognitieve stoornissen

Op 11 maart 2020 is Ineke Gerridzen gepromoveerd op haar onderzoek naar verpleeghuisbewoners met Korsakov. Naar schatting leven er in Nederland tussen de 1000 en 1500 mensen met Korsakov of andere alcohol-gerelateerde stoornissen in gespecialiseerde verpleeghuizen. Het probleem bij onderzoek naar het syndroom van Korsakov is dat er geen algemeen geaccepteerde definitie en diagnostische criteria bestaan. In de literatuur worden veel verschillende benamingen door elkaar heen gebruikt. Termen zoals “aanhoudende alcohol-geheugen stoornis”, “Wernicke-Korsakov syndroom” en “alcohol dementie”. Dit maakt het vergelijken van bestaande onderzoeken moeilijk. Waar in dit artikel gesproken wordt over Korsakov, gaat het over het syndroom van Korsakov en andere alcohol-gerelateerde stoornissen.
 
Allereerst heeft Gerridzen met een cross-sectioneel beschrijvende studie gekeken naar de karakteristieken, comorbiditeit en het gebruik van psychofarmaca bij de verpleeghuisbewoners met Korsakov uit tien verpleeghuizen. In vergelijking met andere verpleeghuisbewoners zijn bewoners met Korsakov jonger (gemiddeld 57 jaar), vaker man en verblijven langer in het verpleeghuis. Lichamelijke (68%) en psychische comorbiditeit (59%) komt veel voor. Opvallend is dat vaak psychofarmaca worden voorgeschreven. De mate waarin verschilt echter sterk over de verpleeghuizen heen en kan niet verklaard worden vanuit psychische stoornissen. Vooral voor anti-psychotica was vaak geen indicatie te vinden in het dossier. Het vermoeden is dan ook dat psychofarmaca voor gedragsproblemen wordt voorgeschreven.
 
Om de bestaande ervaringen met de prevalentie en ernst van gedragssymptomen bij bewoners met Korsakov in kaart te brengen, heeft Gerridzen een systematische literatuurreview gedaan. De methodologische kwaliteit van de studies die zij vond bleek erg laag, waardoor zij de resultaten met voorzichtigheid presenteert. De prevalentie van de gedragssymptomen varieerde over de studies. Het meest voorkomend waren depressieve symptomen en stoornissen (2-50%, mediaan 27%) en agitatie en agressie (10-54%, mediaan 27%). De ernst scores waren allen onder pathologisch niveau.
 
Zelf deed ze ook onderzoek naar gedragssymptomen en de belasting hierdoor bij verzorgenden. Ondanks dat bijna alle bewoners tenminste één gedragssymptoom hadden (96%) en bijna de helft (46%) vijf of meer symptomen, werden de gedragssymptomen niet als ernstig ervaren door de verzorgenden en ervoeren zij gemiddeld weinig belasting door de symptomen. Prikkelbaarheid/labiliteit (68%), agitatie/agressie (59%) en ontremming (53%) kwamen het meest voor. Wanen (32%) kwamen opvallend vaker voor dan hallucinaties. Mogelijk wordt gedrag wat voorkomt vanuit een verstoord besef van de realiteit, waarin bewoners fantasie aanzien voor werkelijkheid, aangezien voor wanen.
 
Gerridzen keek ook naar de relatie tussen de mate van zelfinzicht in het vermogen om praktische taken uit te voeren en gedragssymptomen. 71,2% van de bewoners had beperkt zelfinzicht, maar 28,8% dus niet! Er werd alleen een relatie gevonden met apathie.
Bewoners met een matig verstoord zelfinzicht waren apathischer dan bewoners met geen of mild verstoord zelfinzicht. Aandachtspunt is dat de bewoners die niet deelnamen aan het onderzoek volgens de verzorging meer gedragssymptomen en een lager zelfinzicht hadden. Over de gehele groep kunnen gedragssymptomen en gebrek aan zelfinzicht dus hoger zijn.
 
Het laatste onderzoek dat Gerridzen uitvoerde (een kwalitatief onderzoek met semi-gestructureerde interviews) was naar wat de verzorging goede zorg vindt. Er werden drie perspectieven gevonden. Een groep die vond dat “Het dagelijks leven samen gedaan moet worden”. Een groep die vooral “standvastig was” en een groep die het vooral van belang vond om de bewoner “respectvol te bejegenen”. Zie tabel 2.
 

Elk perspectief heeft zijn voor- en nadelen. De perspectieven kunnen behulpzaam zijn bij het aangaan van de dialoog over hoe om te gaan met bewoners. Het onderzoek leest makkelijk en is interessant om te lezen als je werkt met bewoners met het syndroom van Korsakov of andere alcohol-gerelateerde cognitieve stoornissen.

Bekijk het hele onderzoek van Ineke Gerridzen  
+31 30 820 15 00  |  info@psynip.nl  |  www.psynip.nl  |  © 2024 NIP
Volg ons:
Facebook   Twitter   Linkedin
...